In 1993 reisde ik samen met mijn vader twee maanden door India. Ik was 23 en het land maakte diepe indruk op me. De mensenmassa’s, de armoede, de alomtegenwoordige religie en de overweldigende natuur: alles leek uitvergroot.
We bezochten verschillende ashrams waar ik me ergerde aan materialistische goeroes en hun dweepzieke volgelingen, maar tegelijkertijd graag luisterde naar een oudere Indiase leraar die uitlegde hoe ‘Brahman de aarde doordringt zoals het goud de armband’. Ook maakte ik verschijnselen mee die ik niet rationeel kon verklaren zoals permanent stromende as uit het portret van een goeroe. Ik hield een dagboek bij en ik dacht: ooit ga ik hier een roman over schrijven.
Waarom maakte ik deze reis?
Mijn ouders scheidden toen ik zes was en vanaf dat moment ging mijn vader stapje voor stapje het spirituele pad op. Hij begon met yoga, tai-chi en rebirthing en raakte in de ban van een Indiase goeroe voor wie hij zijn hoofd kaal scheerde, een kurta aantrok en een mala om zijn nek hing. Ik schaamde me dood als hij me van school kwam halen en ik vond het eng worden, toen hij mij vanuit India kaartjes met apocalyptische voorspellingen stuurde. Ik ontwikkelde een flinke allergie tegen alles wat met spiritualiteit te maken had.
De goeroe ging dood en mijn vader werd weer ‘normaal’. Hij nam afstand van het goeroeconcept, droeg weer gewone kleren en dacht niet meer dat de wereld zou vergaan. Dus toen hij me vroeg mee te gaan naar India stemde ik in. Ik wilde begrijpen wat hem zo had aangetrokken in de Indiase mystiek en ik was ook benieuwd of ik daardoor net zo gegrepen zou worden als hij.
Hardnekkige allergie
Onze reis riep alleen maar meer vragen op en mijn allergie bleef de overhand houden, vooral ten opzichte van mensen die aan hun spiritualiteit een verheven status ontleenden. Toen ik vijftien jaar later besloot om mijn voorgenomen boek te schrijven was mijn eerste insteek dan ook een satire op de huichelachtigheid van goeroes en hun volgelingen. Maar het schrijfproces bleek moeizaam: ik worstelde met het perspectief, de personages bleven karikaturaal en het lukte me niet om genoeg spanning in het verhaal te brengen. Vaak zat ik met tegenzin achter de computer. Ik kreeg er zelfs rugpijn van.
Vooroordelen aan de kant
De pijn in mijn rug bleef. Fysiotherapie, manuele therapie, diepe spiermassages met een ijspakking toe, dry needling, pilates, niets hielp. Natuurlijk waren er mensen die zeiden: ‘ga op yoga’, maar dan stak mijn spiritualiteit-allergie weer de kop op en slikte ik liever een Ibuprofen. Totdat ik las over yin-yoga, een yoga waarbij je het bindweefsel rond je wervels rekt en waarbij je langzaam een houding ingaat om langere tijd te stretchen. Door alle behandelingen die ik had ondergaan kende ik mijn lichaam inmiddels iets beter en had ik het voorgevoel dat deze yin-yoga wel eens goed voor mij zou kunnen zijn. Alleen zou ik wel mijn vooroordeel tegen zweverige yogajuffen aan de kant moeten zetten.
Yin-yoga als redacteur
De voorzienigheid kwam me tegemoet. Op een yogaschool bij mij in de buurt bleek Afke Reijenga yin-yoga te geven. Ik had Afke ooit ontmoet tijdens een talkshow in de Bijlmer en ze leek me allesbehalve een zweverig type. Ik ging en was meteen verkocht. Afke begeleidde ons serieus en met aandacht, maar ze zorgde er ook voor dat de les licht en luchtig bleef. Na die eerste keer voelde ik me totaal ontspannen en naarmate ik vaker ging merkte ik dat mijn rug soepeler werd. Bovendien voelde ik steeds beter wat ik moest doen om rugpijn te vermijden.
Doordat ik er fysiek baat bij had, kreeg ik meer interesse in de ideeën achter de yoga: de schoonheid van het naar binnen keren, het accepteren van wat er is en het loslaten van wat je niet nodig hebt. Het mooie is dat deze ontwikkeling ook gevolgen had voor mijn roman, want niet alleen ben ik persoonlijker gaan schrijven, maar naast scepsis heb ik in de roman ook de positieve ervaringen met yoga en spiritualiteit een plek kunnen geven. Zo is dankzij de yin-yoga. We zijn verdwaald een veel waarachtiger en evenwichtiger roman geworden.